Ik heb het altijd raar gevonden om niets vermoedend een column te lezen om er na de slotzin erachter te komen dat het de laatste column van de desbetreffende columnist betrof. Een geruisloos vertrek is vervelend. Niet uit sentiment maar uit respect voor de lezer die al die tijd heeft gezorgd voor bestaansrecht van de columnist. Toch blijkt, beste lezer, nu ik zelf mijn laatste column op deze plek schrijf, dat dat best ingewikkeld is.
Toen ik bij de krant begon in 2003 hadden we 9/11 achter de rug, door de moord op Pim Fortuyn was de eerste moderne politieke moord een feit, maar we hadden geen idee van wat ons nog te wachten stond. Later zouden we Theo van Gogh verliezen en zou ons land onherroepelijk veranderen, gestort in een strijd tegen de Islam en voor vrijheid van meningsuiting. Ik weet nog dat de stad Amsterdam voornemens was miljoenen te stoppen in een Islamitisch Kuntshuis, vlak na de moord op Theo van Gogh, omdat de stad wanhopig probeerde zich tot deze religie te verhouden. Nu zou zo een initiatief ondenkbaar zijn met ons boerkaverbod. Je verhouden tot een religie is ook afdalen naar de verkeerde plek: Je moet je verhouden tot elkaar, van mens tot mens.
Laatst moest ik een speech houden tijdens Winternachten over de Hollandse lente. Ik kon er maar niet toe komen, aan die lente, want als we het leven zien als een moestuin dan zitten we in de winter. We zitten in een tijd van vernietiging waarbij eerst al het oude dood moet voordat het nieuwe kan ontkiemen. Mijn medespreker, een bekende Iraanse schrijver, vond mijn voorstelling van de zaken niet te pruimen zo negatief en protesteerde hevig, het ging goed met Nederland! Ik vroeg me af of hij in ‘Lala-land’ leefde. Misschien had hij een tweede natuur geadopteerd, ingegeven door zijn migrant-zijn, en beoefende hij tegen heug en meug positivisme als overlevingsstrategie. Of misschien had hij een diep filosofisch inzicht, namelijk dat ten alle tijde, alles altijd in perfecte orde is. In dat geval sluit ik me daar volledig bij aan. Alles is ten alle tijde perfect in orde, God bestaat, wij zijn het zelf.
We zijn verbonden met elkaar en met duizenden levens voor ons en duizenden levens na ons. Onder al die levens zoemt een gezamenlijke toon van verlangen, haat, angst en liefde dat een pulserende onderstroom produceert waarmee we ons gezamenlijk lot bepalen. Aan de vooravond van de lente dragen we elk ons steentje bij aan de vernietiging. Kafir’s moeten dood, moslims verslagen , homo’s zijn ziek, kinderen te verkrachten, de waarheid door spindoctors om te buigen, het in steen gebeitelde recht multi interpretabel. Op Winternachten was ook de Britse filosoof John Gray te horen. Hij gaf de economische crisis de schuld, dat mensen bij gebrek aan een verklaring en uit behoefte aan een verhaal minderheidsgroepen marginaliseren. Hij haalde de geschiedenis erbij waarbij in tijden van schaarste herhaaldelijk menselijke tragedies ontstaan.
Zo lijkt het alsof we beesten zijn, uit op onze eigen vernietiging. Toch is onze collectieve onderstroom niet enkel bezig met zoiets banaals als materieel gewin. Stel je twee mensen voor die omkomen van de honger. We leggen een stuk brood voor ze neer. Het is logisch als ze dat brood niet zouden delen maar in hun eigen mond zouden stoppen. Het zit immers in ons dna te willen overleven. Tegelijk is de mens het enige dier dat in staat is boven zichzelf uit te stijgen. We storten ons in cyclussen van geweld om dat te kunnen ervaren. Want de mens is ook in staat, al weet hij dat hij zal omkomen van de honger, er voor te kiezen het brood aan een ander te geven. De beloning hiervoor is geen moreel hoogstaand gevoel, of randbegrippen als goed en kwaad, maar het begrip dat die daad net zo belangrijk is voor de overleving van onze soort als dat we dat brood in ons eigen mond zouden stoppen. Er is geen schuldige, geen dader, geen slachtoffer. Wij spelen allen ons eigen rol in onze gezamenlijke reis op weg naar deze waarheid. Dat is ten diepste waar ik in geloof.
Waar ik niet in geloof, is afscheid. We hebben elkaar allang op andere plekken gevonden: in theaterteksten door het hele land, op de pagina’s van mijn roman. Rest mij de wens u eens in het echte leven tegen het hart te lopen.